Skip to main content
Log in

Het Coöperatief Landbouwcrediet in Nederland in de laatste tien jaren

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Literatur

  1. Het rapport, uitgebracht in 1907 door Mr. E. M. Meyers, voor de Vereeniging voor Staathuishoudkunde en Statistiek, getiteld „Landbouwcoöperatie in Nederland”, behandelt het landbouwcrediet slechts als een onderdeel van het geheele landbouwcoöperatiewezen.

  2. Vgl. Staatscommissie t.a.p., blz. 4.

  3. Credietverleening — zoowel grond- als bedrijfscrediet — door notarissen, die vroeger ten plattelande een belangrijke rol speelde is sterk verminderd eensdeels door de oprichting der boerenleenbanken, andersdeels door het wettelijk verbod voor notarissen om gelden ter leen te nemen tegen rentevergoeding met het oogmerk deze wederom uit te leenen (z.g. wijzigingswet 1931).

  4. Voor een uitvoerig overzicht der ontwikkelingsgeschiedenis der boerenleenbanken tot aan 1923, zie van der Marck t.a.p. blz. 20 e.v. en 85 e.v., ook Bieleman, Landbouwcoöperatie in „De Nederlandsche Landbouw in het tijdvak 1813–1913”, uitgave Directie van den Landbouw, blz. 211 e.v.

  5. Vgl. van der Zee, Friesche Boerencoöperaties (1933), blz. 92 e.v.

  6. Zooals ook in den opzet van Raiffeisen heeft voorgezeten. Voor een uiteenzetting van de systemen Schulze-Delitzsch en Raiffeisen in Duitschland vgl. Staatscomm. t.a.p. blz. 37 e.v. en van de ontwikkeling dezer systemen hiertelande aldaar, blz. 88 e.v.

  7. Staatscommissie t.a.p., blz. 55.

  8. Vgl. Staatscommissie t.a.p., blz. 71 e.v.

  9. Kunnen de Nederlandsche Centrale Boerenleenbanken, wat betreft het bedrag der toevertrouwde gelden tevreden zijn, hetzelfde geldt voor den Belgischen Boerenbond te Leuven. Op de op 21 Mei 1934 gehouden jaarvergadering kon het Bestuur zich ten aanzien van de financiën vrij optimistisch uitlaten. De debiteuren der Centrale Credietkas en van de aangesloten spaar- en leenkassen kwamen hun verplichtingen na, ondanks den moeilijken toestand, waarin sommigen zich bevinden. De totale deposito's bij de Centrale Credietkas namen in 1933 nog iets toe en bedroegen ultimo 1933 fr. 1.638.000.000.— (Telegraaf van 26/5/1934). De toestand der Duitsche landbouwcredietcoöperaties is veel ongunstiger. De vermindering der vreemde middelen bedroeg in de periode van 30 Juni 1931–30 Juni 1932 voor de landbouwcredietinstellingen 151/2 %, voor de Sparkassen 13,7 %, voor de coöperatieve middenstandsbanken 20 % en voor de Konsumvereine 31,8 %. De afname der deposito's was bij de landbouwbanken in Oost-Duitschland grooter dan in West-Duitschland. Opmerkelijk is de groote vermindering bij de coöperaties met beperkte aansprakelijkheid; de Raiffeisenbanken met de onbeperkte aansprakelijkheid genoten meer vertrouwen. De uitbetalingen aan spaarders der Raiffeisenbanken bedroegen in deze periode circa 300 millioen Mark, die geheel uit eigen liquide middelen voldaan konden worden. De liquiditeitspositie der Duitsche Raiffeisenbanken was medio 1932 evenwel zeer ongunstig: verdere belangrijke uitbetalingen werden zonder hulp van de Preussenkasse niet mogelijk geacht. (Vgl. Dr. Horst Winkler — Die landwirtschaftlichen Kreditgenossenschaften und Ihre Einlagen — Verluste seit der Kreditkrise 1931, Die Bank 1933 Heft I).

  10. Vgl. Staatscommissie t.a.p., blz. 79 en 84.

  11. De concentratie in het bankwezen (1920) blz. 270 e.v. Westerman keert zich — zeer terecht — tegen een onbeperkte hulp der Nederlandsche Bank aan het landbouwcrediet bij een landbouwcrisis en wijst op de gevaren van het uitzetten der circulatie ten behoeve van een enkele bevolkingsgroep.

  12. Westerman t.a.p., blz. 275.

  13. Omtrent een samenwerking tusschen landbouw- en middenstandscrediet, vgl. Staatscomm. t.a.p., blz. 83 en Dr. H. J. M. Janzen, Het Middenstandsbankwezen in Nederland (1923), blz. 139 e.v.

  14. Vgl. Staatscommissie t.a.p., blz. 89.

  15. Vgl. van der Marck t.a.p., blz. 119.

  16. Jaarverslag 1933, blz. 5.

  17. Jaarvergadering 30 Mei 1933.

  18. t.a.p., blz. 56.

  19. Vgl. de artikelen van Mr. van Haastert in de „Maasbode”, overgenomen in de „Maandelijksche Mededeelingen van de C. C. B. te Eindhoven” van September 1932.

  20. Wei zijn de 41/2 % pandbrieven in officieele noteering ter Amsterdamsche beurze opgenomen.

  21. Vgl. de Vriese. De coöperatie in het bankbedrijf. Econ. Statistische Berichten 1926, no. 525. De door de Nederlandsche Bank op de crediet-coöperaties uitgeoefende critiek werd vermeld in § IIb.

  22. Vgl. Gezelle Meerburg. De ontwikkeling van het landbouwcredietwezen. E. S. B. 1929 no. 718 en De Centrales der boerenleenbanken, E. S. B. 1929 no. 719.

  23. De ontwikkeling van het landbouwcredietwezen, E. S. B. 1929 no. 720.

  24. Van Hengel, Opmerkingen over de rol der handelsbanken in Nederland bij de kapitaalverschaffing (1929), blz. 10 e.v.

  25. Omtrent de wenschelijkheid der aanpassing van de rentetarieven der boerenleenbanken aan den algemeen geldenden rentestand, zie ook Staatscommissie t.a.p., blz. 74.

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Janzen, H.J.M. Het Coöperatief Landbouwcrediet in Nederland in de laatste tien jaren. De Economist 83, 497–535 (1934). https://doi.org/10.1007/BF02200069

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02200069

Navigation