Skip to main content
Log in

Enkele opmerkingen over liquiditeit

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Literatur

  1. Vg. de definitie, voorkomende in het Federal Reserve Bulletin, 1921, biz. 1079: liquide is „paper, which is issued or drawn under such circumstances that in the normal course of business there will automatically come into existence a fund available to liquidate each piece of paper, that fund being the final proceeds of the transaction out of which the paper arose”.

  2. „In plain language banking liquidity means the ready convertibility at any particular moment of banking assets into cash” zegt een publicatie van de National Industrial Conference Board (V. S.), aangehaald door (Whitney, Experiments in Credit Control, The Federal Reserve System (New York 1934) blz. 190.

  3. In Amerika spreekt men van „shifting” van een post en noemt men dit soort liquiditeit „shiftability” en de ruime opvatting van liquiditeit de „shiftability theory” (Waldo F. Mitchell, The Uses of Bank Funds, 1925, blz. 3; Whitney, a.w. blz. 187).

  4. In gelijken zin Polak, Eenige grondslagen voor de financiering der onderneming (6e druk 1937), blz. 59: „Prolongatie is echter slechts schijnbaar credietverleening op korten termijn.... In beide vormen (d.w.z. van prolongatie) heeft er in wezen cerdietverleening op langen termijn plaats”. „Loans to investors”, schrijft Whitney, a.w. blz. 186, „to purchase securities in order to resell them at a profit are probably the most illiquid loans, for repayment depends upon the existence at some future time of more than the present number of investors, anxious to purchase the securities out of income, rather than out of the proceeds of new bank loans”. Met ,„repayment” bedoelt Whitney klaarblijkelijk de terugbetaling, die niet bestaat in afschuiving.

  5. Vg. Machlup, Börsenkredit, Industriekredit, Kapitalbildung (Weenen 1931): „Volkswirtschaftlicher Betrachtung wird sich aber die „Flüssigkeit” des Betriebskapitals wesentlich anders präsentieren, wenn man bedenkt, dass des ersten Unternehmers Kapitaldisposition bloss dadurch frei wird, dass seine „mobilen Aktiva” von einem zweiten Unternehmer gekauft werden, dass also ein zweiter Unternehmer Kapitaldisposition bindet. Es ist mithin gesamtwirtschaftlich gesehen auch das sogenannte Betriebskapital „gebunden” geblieben, obwohl es „umgesetzt” wurde” (§ 58). En: „Zufolge dieser Ueberlegung ist ein „Betriebskredit” an eine konsumferne Produktionsstufe von vornherein ein langfristig gebundener Kredit” (§ 59).

  6. Voor de V. S. oordeelt Whitney (a.w. bl. 190) minder gunstig over de onderbrengingsliquiditeit: „This measure of liquidity obviously is not adequate, for it assumes that the Federal Reserve Banks are in a condition of 100 % liquidity and can always provide currency or reserves in return for assets rediscounted”. Blijkbaar acht Whitney deze veronderstelling ongegrond.

  7. Machlup betoogt in zijn reeds aangehaald werk dat alle crediet precies dezelfde werkingen uitoefent. „Form, Weg und sichtbarer Verwendungszweck des Kredits sind für seine Wirkungen nicht relevant”. (Hoofdstuk XII, nr. 26). Naar het mij voorkomt is zijn redeneering, hoe belangwekkend en briljant zij ook is, te abstract, te simplistisch.

  8. Whitney, a.w. bl. 203.

  9. Eenstemmigheid hieromtrent bestaat niet. Volgens Valk, Conjunctuur-diagnose (1935), bl. 293, is het zeer moeilijk om een indruk te krijgen van den omvang der geldbinding op de beurs en van de veranderingen hierin. Hij noemt eenige auteurs, die deze geldbinding van belang of zelfs van groot belang achten. Ook Machlup vermeldt zulke auteurs; zelf echter komt hij tot de conclusie (a.w., bl. 73 v.), dat de beurs geen geld bindt en bij een hausse alleen gebruik maakt van additioneel bankcrediet. Angell, The Behavior of Money (1936) bl. 155, acht het waarschijnlijk dat de geldbinding op de beurs van minder belangrijken aard is (dit „minder belangrijk” is natuurlijk relatief; absoluut kunnen de gebonden bedragen natuurlijk vrij groot zijn). Bij deze opvatting sluit schrijver dezes zich aan. Dat de beurs in het geheel geen geld bindt en uitsluitend drijft op additioneel bankcrediet, schijnt weinig aannemelijk. Ten overvloede worde opgemerkt, dat de veronderstelling, dat de behoefte aan „self liquidating” crediet volledig wordt vervuld, niet strijdt met de op bl. 204 uitgesproken suppositie, dat de concurrentie van andere investeeringen de rente voor „self liquidating” crediet doet stijgen. Een iets hoogere rente zal de vervulling dier behoefte niet tegenhouden. Vg. de nog hierna volgende opmerkingen omtrent den invloed, of liever het gebrek aan invloed van de hoogte der rente.

  10. Zie Conjunctuur, Crediet, Credietbeperking van schrijver dezes (1937) bl. 14 v.

  11. In de V. S. bedroegen de „investments” (U. S. Government Securities, State, County and Municipal bonds, R.R. and other public service corp. bonds, other bonds and stocks) van „all reporting banks in the U. S., Alaska and insular possessions” per 30 Juni 1932 ruim 18 milliard dollar, zijnde 60,7 % van het totaal bedrag der „loans and investments” (Whitney, a.w., bl. 201). In Engeland bedroegen ultimo 1937 de „investments” bij de clearingbanken £ 616 millioen, zijnde ruim 28 % der deposito's (tegen £ 794 millioen „advances”).

  12. Aldus ook, volgens Whitney, a.w. bl. 204, de ervaring in de V. S. bij de crisis van 1929: „When the period of liquidation came, loans on real estate were the most resistant to liquidation. Loans for commercial purposes declined first. Loans on security collateral did not commence to decline until late, but at that time they declined rapidly”. Bl. 210: „The inability of banks to force liquidation of these loans (=brokers' loans) brought on the banking crisis which accompanied the depression”.

  13. Aldus ook Whitney, a.w., bl. 211 v..

  14. Bl. 217.

  15. Bijv. Dr. C. Huysman, Leerboek der Bedrijfshuishoudkunde (1930), bl. 227.

  16. Bijv. Bouwhof en Lagerwey, Elementair Leerboek der Bedrijfshuishoudkunde (3de druk 1934), bl. 251.

  17. Zie bijv. het in de vorige noot aangehaalde werk en Economisch-Statistische Berichten, 20 Juli 1938, bl. 559.

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Weststrate, C. Enkele opmerkingen over liquiditeit. De Economist 88, 191–218 (1939). https://doi.org/10.1007/BF02199830

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02199830

Navigation