Skip to main content
Log in

De Engelsche bank restriction van 1797

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

References

  1. T. Fortune,History of the Bank of England, 3d ed. (London 1802), bldz. 43. Vgl. voor het bovenstaande ook H. D. Macleod,Theory and Practice of Banking, 2d ed. (London 1866), Dl. I, bldz. 388 e.v. en A. Andr éadès,Histoire de la Banque d'Angleterre, (Paris 1904), Dl. I, bldz. 267 e.v. Het bedrag van £ 11 millioen zal den hedendaagschen lezer wellicht niet bijzonder groot lijken: wij zijn op het gebied van staatsschulden aan heel wat hooger cijfers gewoon geraakt. Om zich een denkbeeld te vormen van de beteekenis van het cijfer voordien tijd, vergelijke men het bijvoorbeeld met de totale staatsuitgaven van het Vereenigd Koninkrijk, die in 1792 — het laatste jaar vóór den oorlog — nog slechts even £ 17 millioen bedroegen.

  2. De wisselkoers op Hamburg, die op 6 Februari 1795 nog 36.6 bedroeg, was op 14 Augustus van dat jaar tot 31.10 gedaald; op 4 Maart 1796 stond hij op 33.2; de pariteit was ongeveer 35 (d.w.z. ± 35 schellingen Vlaamsch banco per pond sterling). — De beste bronnen voor gegevens betreffende den loop der wisselkoersen, de beweging van de prijzen der edele metalen, de biljettencirculatie en den omvang der operatiën van de Bank of England uit den tijd der Bank Restriction zijn, bij mijn weten, de bijlagen van het tweede rapport van de in 1819 door het Hoogerhuis ingestelde commissie van onderzoek nopens de hervatting der betalingen in specie (hier verder geciteerd alsLords' Report 1819); en die van het rapport van het in 1832 door het Lagerhuis benoemde Bank Charter Committee”. Daarnevens komen ook de bij hetBullion Report overgelegde „accounts” in aanmerking. Deze bevatten echter uit den aard der zaak geen gegevens voor den tijd na 1810. — De zooeven genoemde cijfers betreffende den wisselkoers op Hamburg zijn ontleend aanLords' Report 1819, Appendix C. 1.

  3. Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix No. 5.

  4. Account No. XXXIV van hetBullion Report, ed. Johnson & Co. (London 1810), bldz. [45]. — Zie over de rantsoeneeringspolitiek, behalve de reeds genoemde werken van Macleod en Andréadès, ook Th. Tooke,History of Prices from 1793 to 1837 (London 1838), Dl. I, bldz. 200 e.v.

  5. Sir F. Baring,Observations on the Establishment of the Bank of England and on the Paper Circulation of the Country (London 1797), bldz. 53 en 54.

  6. Andréadès, t. a. p., bldz. 277.

  7. Zie den tekst van dezen Minute of Council bij Fortune, t. a. p., bldz. 18 en 19.

  8. Lords' Report 1819, bldz. 11.

  9. Lords' Report 1819, t. a. p.

  10. Zij luidde aldus: „That we the undersigned, being highly sensible how necessary the preservation of public credit is at this time, do most readily hereby declare, that we will not refuse to receive bank notes in payment of any sum of money to be paid to us; and we will use our utmost endeavours to make all our payments in the same manner.” Fortune, t. a. p., bldz. 21 en 22.

  11. Macleod, t. a. p., I, bldz. 398.

  12. Lords' Reports 1819, Appendix C. 1.

  13. Bank Charter Committee's Report, 1832, Appendix, No. 5.

  14. T. a. p.

  15. Het bedrag, waarvoor de regeering in deze jaren bij de Bank in het krijt stond, is niet met volkomen zekerheid bekend. De reeds eenige malen geciteerde Appendix No. 5 van hetBank Charter Committee's Report 1832 geeft de cijfers der „public securities”, in portefeuille bij de Bank of England op den laatsten Februari en den laatsten Augustus van de jaren 1778 tot 1832. Om het bedrag te kennen, dat de Bankper saldo aan de regeering had voorgeschoten, zou men deze cijfers moeten verminderen met het bedrag der „public deposits”. Dit nu is voor de jaren vóór 1807 niet mogelijk, aangezien de juiste cijfers der public deposits tot en met het jaar 1806 onbekend zijn. Vgl. Appendix No. 24 van het evengenoemde rapport. Appendix No. 5 geeft alleen de totaalcijfers van public en private deposits tezamen. Intusschen zal men met Tooke (t. a. p. Dl. IV, bldz. 94) wel mogen aannemen, dat de private deposits vóór 1807 als regel niet meer hebben bedragen dan ± £ 1 millioen. Wanneer men derhalve voor de jaren vóór 1807 van het totaalcijfer der deposits telkens £ 1 millioen aftrekt en het restant in mindering brengt van het bedrag der public securities, krijgt men wel een vrij zuiver beeld van de per saldo aan de regeering verstrekte voorschotten. Op deze wijze komt men voor Februari 1798 tot een cijfer van iets meer dan £ 6 millioen, voor Augustus 1798 tot £ 3.6 millioen; voor Februari 1799 tot £4.4 millioen en voor Augustus 1799 slechts tot £ 2.8 millioen.

  16. Het totale bedrag van het handelspapier, in disconto bij de Bank of England, beliep in het jaar 1797 gemiddeld £ 5.3 millioen; in 1798 £ 4.5 millioen en in 1799 £ 5.4 millioen. ZieBank Charter Committee's Report 1832, Appendix No. 59.

  17. Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix No. 5.

  18. Lords' Report 1819, Appendix B. 2.

  19. Andréadès, t. a. p., bldz. 289; Fortune, t.a.p., bldz. 33.

  20. Macleod (t a. p., II, bldz. 7) beweert het tegendeel; dit moet echter op een vergissing berusten.24) Want 1 pond troy = 12 ons; 44 1/2 guinea's = 934 sh. 6 d; dus één ons goud kwam overeen met één twaalfde van 934 sh. 6 d. = 77 sh. 10 1/2 d.

  21. Lords' Report 1819, Appendix C. 1.

  22. Lords' Report 1819, t.a.p.

  23. Zie voor de geciteerde gemiddeldenLords' Report 1819, Appendix B. 2. Het cijfer voor ultimo Augustus 1814 is ontleend aanBank Charter Committee's Report 1832, Appendix no. 5.

  24. Lords' Report 1819, Appendix C. 1.

  25. Lords' Report 1819, Appendix B. 2.

  26. Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix no. 59. Men bespeurt dat het cijfer der disconteeringen van handelspapier tusschen de jaren 1801 en 1808 met ongeveer £ 5 millioen was opgeloopen. Dat deze vermeerdering in die jaren niet tot een grooter toename der biljettencirculatie aanleiding heeft gegeven, wordt verklaard door het feit, dat zij voor een deel gecompenseerd werd door een gelijktijdige daling van de door de Bank aan den staat verstrekte voorschotten. Vgl. hierover Tooke, t.a.p. Dl. IV, bldz. 94.

  27. De voorschotten van de Bank aan den staat zijn in de jaren 1808–1810 gering en blijven vrijwel op dezelfde hoogte.

  28. Lords' Report 1819, Appendix F. 9.

  29. T.a.p., Appendix F. 8. Het rapport bevat twee taxaties, becijferd naar verschillende methoden; ik vermeld de schatting die volgens de commissie de meeste kans heeft juist te zijn. Dat de cijfers in elk geval slechts bij benadering nauwkeurig kunnen zijn, zeide ik reeds. Hun bruikbaarheid wordt overigens ook nog verminderd door het feit dat wijzigingen in den omvang van de papiercirculatie der Country Banks gedurende den loop van het betrokken belastingjaar, er niet in tot uitdrukking kunnen komen. De cijfers kunnen alleen dienst doen als (approximatieve) jaargemiddelden.

  30. Lords' Report 1819, Appendix C. 1. In 1808 kwamen geen officieele noteeringen van goud tot stand.

  31. T. a. p.

  32. Het rapport werd als parlementair stuk gedrukt, en opgenomen in deel III van de „Accounts and Papers” van het jaar 1810. Deze officieele editie is uiterst schaarsch. Gemakkelijker te krijgen is de nietofficieele uitgave in 80 die nog in het zelfde jaar bij de firma Johnson & Co. te Londen verscheen. Een herdruk van het rapport is in 1919, onder den titelThe Paper Pound of 1797–1821 door King & Son Ltd. te Londen uitgegeven, met een voorrede van Professor Cannan. Aan deze laatste editie ontbreken echter de „Minutes of Evidence” en de „Accounts”. — Een overzicht van den inhoud van het rapport vindt men o.a. bij Macleod, t.a.p., Dl. II, bldz. 32–39. — Ik kom op hetBullion Report in het tweede gedeelte van dit opstel terug.

  33. Hansard's Parliamentary Debates, Dl. XIX, kolom 830–832.

  34. Hansard, XX, kol. 69–74.

  35. Of het bedoelde feit vóór 1811 inderdaad juridisch wel strafbaar was, is niet met zekerheid te zeggen. Het gold hier de interpretatie van een oude wet van Edward VI en de jurisprudentie was op dit stuk verdeeld. Omstreeks denzelfden tijd dat hetBullion Report werd uitgebracht, werden eenige personen in eerste instantie tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens het verkoopen van guinea's voor meer dan 21 shilling. Eenigen tijd later werden zij echter in hooger beroep vrijgesproken. De aanstonds te noemen wet van Lord Stanhope maakte overigens aan het dubium een einde door de strafbaarheid nog eens uitdrukkelijk uit te spreken.

  36. Vgl. bijv. de mededeeling van Huskisson,Hansard, XIX, kol. 977.

  37. Hansard, t.a.p., kol. 1062.

  38. Zie den tekst der circulaire inHansard, XX, kol. 792–793.

  39. Statute 51 Geo. III., C. 127.

  40. Merkwaardig is dat Lord Stanhope zijn wetsvoorstel o.a. toelichtte met het noemen van een geval waarin voor guinea's niet minder dan 27 sh. per stuk was gevraagd.(Hansard, XX, kol. 788). Het was juist op dien grond, dat de wet door andere leden van het Hoogerhuis (o.a. Lord Grenville. en Lord Holland) krachtig bestreden werd.

  41. Lords' Report 1819, Appendix B. 2.

  42. Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix no. 59.

  43. Dit hangt samen met de ernstige verslechtering die in dezen tijd in den toestand der Engelsche staatsfinanciën intreedt. Na den vrede van Amiens waren de staatsuitgaven van het Vereenigd Koninkrijk aanvankelijk niet onbelangrijk gedaald. Bij de hervatting van den oorlog waren zij al spoedig weer begonnen te stijgen, maar in de jaren vóór 1811 nam de stijging geen groote afmetingen aan. Zij werd bovendien voor een goed deel gecompenseerd door een gelijktijdige toename der staatsinkomsten. In 1811 veranderde dit. De inkomsten liepen terug en de uitgaven begonnen sneller te stijgen. De rekening voor het jaar 1811 leverde een deficit op van £ 18.4 millioen (tegen £ 9.7 millioen in 1810). Dit deficit steeg in 1812 tot £ 21.2 millioen en in 1813 zelfs tot £ 36.7 millioen. Vgl. de tabel op bldz. XLIII vanThe Paper Pound.

  44. Gelijk gezegd (noot 18) moet men, om het juiste bedrag te kennen van de voorschotten, welke de Bank per saldo aan de regeering verstrekt had, het cijfer der public securities verminderen met het bedrag der public deposits. Nu is het cijfer der public deposits voor de jaren na 1806 bekend(Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix no. 24). Voor ons doel is dit cijfer echter minder bruikbaar, aangezien het het jaargemiddelde uitdrukt, en wij ten aanzien van de public securities uit dezen tijd niet over jaargemiddelden beschikken, doch alleen over de cijfers op ultimo Februari en ultimo Augustus. Men doet daarom beter zich ook voor deze jaren te houden aan de berekening, die wij voor de jaren vóór 1807 toegepast hebben, met dit verschil alleen, dat men thans voor de private deposits £ 1.5 millioen in plaats van £ 1 millioen in rekening brengt (zie Appendix No. 32 van evengemeld rapport). De in den tekst vermelde bedragen zijn op deze wijze becijferd. Vgl. Appendix No. 5 van meergenoemd rapport.

  45. Lords' Report 1819, Appendix F. 8.

  46. Lords' Report 1819, Appendix C. 1.

  47. Vgl. A. Soetbeer,Edelmetall-Produktion und Werthverhältnis zwischen Gold und Silber (Gotha 1879), bldz. 111.

  48. Op 27 Februari 1813 bedroegen de private securities van de Bank of England £ 12.9 millioen; op 31 Augustus 1813 was dit cijfer tot £ 14.5 millioen geklommen.Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix No. 5.

  49. T.a.p., Appendix No. 59.

  50. De cijfers zijn approximatief. Zie noot 49.

  51. Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix No. 5.

  52. Lords' Report 1819, Appendix F. 8.

  53. T.a.p., Appendix C. 1.

  54. Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix No. 101.

  55. Lords' Report 1819 Appendix F. 9. De vergunningen plachten te loopen van 11 October tot en met 10 October daaraanvolgende. In het cijfer 699 komt dus de afname van het aantal Country Banks in de tweede helft van 1814 nog slechts zeer ten deele tot uitdrukking.

  56. Lords' Report 1819, t.a.p.

  57. Lords' Report 1819, Appendix F. 8.

  58. Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix No. 5. De ge-middelde biljettenomloop van de Bank of England bedroeg in dezen tijd: £ 27.2 millioen in de eerste helft van 1815; £ 26.6 millioen in de tweede helft van dat jaar; £ 26.5 millioen in de eerste helft van 1816; en £ 26.7 millioen in de tweede helft van 1816.(Lords' Report 1819, Appendix B. 2). Het cijfer voor ulto Augustus 1816 geeft dus feitelijk nog een iets te klein beeld van de daling. De vermindering van de biljettencirculatie van de Bank of England was aanvankelijk te danken aan de afname der aan de regeering verstrekte voorschotten. Van ± £ 21.7 millioen op 31 Augustus 1814 liepen deze terug tot ± £ 13 millioen op 31 Augustus 1815. Een jaar later waren zij weliswaar weer ietwat opgeloopen (tot ± £ 15.6 millioen op 31 Augustus 1816) maar toen deed zich een andere factor gelden: het gemiddelde der „commercial bills under discount” daalde van £ 14.9 millioen in 1815 tot £ 11.4 millioen in 1816.(Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix No. 59; vgl. voor de berekening van de schuld der regeering noot 18 en noot 49.)

  59. Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix No. 5.

  60. Op 28 Februari 1817 bedroeg hij £ 9.7 millioen (t.a.p.).

  61. De beide bereidverklaringen hadden uitsluitend betrekking op biljetten van £ 1 en £ 2 en niet, zooals Macleod (t.a.p., Il, bldz. 51) beweert, en Andréadès (t.a.p., I, bldz. 331) hem blijkbaar heeft nageschreven, opalle biljetten. Men zie den tekst der desbetreffende resoluties van de directie van de Bank of England in Appendix No. 2 van het tweede rapport der Lagerhuiscommissie van 1819, betreffende de hervatting der betalingen in specie, verderop geciteerd alsCommons' Report 1819.

  62. Op 30 Augustus 1817 bedroeg hij £11.7 millioen(Bank Charter Committee's Report 1832, t.a.p.).

  63. Voor deze data zijn de bedragen der voorschotten aan de regeering met vrij groote nauwkeurigheid te berekenen. Vgl.Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix No. 31. De in den tekst genoemde getallen zijn gevonden door de cijfers der public deposits, die laatstgenoemde tabel voor 26 Februari en 26 Augustus 1817 geeft, in mindering te brengen van de public securities, zooals deze in Appendix No. 5 van evengenoemd rapport voor ultimo Februari en ultimo Augustus van dat jaar worden medegedeeld.

  64. Van £ 27.4 millioen in Februari, tot £ 29.5 millioen in Augustus(Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix no. 5).

  65. Lord's Report 1819, Appendix C. 1.

  66. Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix No. 5.

  67. Hoofdzakelijk tengevolge van de levendige graanspeculaties in 1817 en 1818, die op hun beurt weder veroorzaakt waren door het mislukken van den graanoogst van 1817 in verschillende Europeesche landen. De biljettenomloop der Country Banks wordt voor het jaar 1818 getaxeerd op £ 20.5 millioen(Lords' Report 1819, Appendix F. 8).

  68. Lords' Report 1819, Appendix C. 1.

  69. Bank Charter Committee's Report 1832, t.a.p.

  70. Van £ 29.5 millioen tot £ 25.1 millioen; (t.a.p.).

  71. Het gemiddelde der „commercial bills under discount” bedroeg in 1817 £ 4 millioen; in 1818 £ 4.3 millioen en in 1819 £ 6.5 millioen (t.a.p., Appendix No. 59). De voorschotten aan de regeering beliepen in Augustus 1817 £ 20 millioen en een jaar later £ 22.1 millioen (t.a.p., Appendix No. 5 en No. 31; zie noot 69).

  72. Statute 59 Geo. III. C. 23 (6 April 1819).

  73. Lords' Report 1819, bldz. 18;Commons' Report 1819, bldz. 10.

  74. Lords' Report 1819, bldz. 19;Commons' Report 1819; bldz. 15.

  75. 59 Geo. III., C. 49.

  76. 59 Geo. III., C. 76.

  77. Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix No. 5 en No. 31. Zie ook noot 69.

  78. Bank Charter Committee's Report 1832, Appendix No. 5.

  79. Door een beroep op de stelling dat eenalgemeene prijsbeweging steeds haar oorzaak moet vinden bij het geld en dat men derhalve, om gerechtigd te zijn tot de conclusie dat een bepaalde prijsstijging op gelddepreciatie wijst, slechts behoeft aan te toonen dat deze stijging eenalgemeen karakter draagt, ontkomt men aan de in den tekst bedoelde moeilijkheid niet. Op zich zelf is gezegde stelling, — ten onzent vooral naar voren gebracht door Prof. G. M. Verrijn Stuart, in zijnInleiding tot de leer der waardevastheid van het geld ('s-Gravenhage 1919), en door Prof. C. A. Verrijn Stuart, o.m. in diens, in den jaargang 1920 van dit blad gepubliceerde artikel,Geldwaarde en prijspeil, — ongetwijfeld juist. De moeilijkheid is hierin gelegen dat het dikwijls niet met zekerheid vast te stellen is of een prijsbeweging al dan niet een algemeen karakter draagt. Dit geldt in het bijzonder voor de prijsstijging gedurende de periode der Bank Restriction, waaromtrent wij slechts over betrekkelijk gebrekkige gegevens beschikken. De aanstonds nader te noemen indexcijfers van Jevons, — voorzoover mij bekend het beste wat wij op dit stuk bezitten, — geven van de beweging van hetalgemeene prijspeil gedurende de desbetreffende jaren, slechts een zeer onvolkomen beeld. Men vergelijke in dit verband ook de opmerking van Prof. C. A. Verrijn Stuart op bladz. 588 van zijn evengenoemd artikel.

  80. Vgl. W. Stanley Jevons,Investigations in Currency and Finance (London 1884), bldz. 119 e.v.

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

de Jong, A.M. De Engelsche bank restriction van 1797. De Economist 72, 71–110 (1923). https://doi.org/10.1007/BF02198549

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02198549

Navigation