Skip to main content
Log in

Bankpolitieke studien

Crediet en Liquiditeit

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

References

  1. De z.g. termijn-deposito's wensch ik hier nadrukkelijk uit te schakelen, daar ik geenszins de meening deel van Dr. G. O b s t, Das Bankgeschaft, Stuttgarf 1919. Dl. II, Bankpolitik, pag. 366, dat een bank bij een paniek ook den deposanten op termijn hun saldi direct dient uit te betalen (de meening van O b s t wordt onderschreven door Dr. Paul Rozumek, Pas Kreditgeschaft im Bankbetriebe, Berlijn 1921, Deel I, pag. 13). Waartoe immers werden termijn-deposito's gecreëerd ? Eenerzijds bestaat er bij het publiek een quantum beschikbaar geld, welke niet voor belegging op langen termijn (fondsen) geschikt is, terwijl anderzijds bij de banken vraag bestaat naar credieten op langer termijn dan waarvoor het gewone bank-crediet gegeven wordt; daar de banken echter uit liquiditeits-overwegingen liefst zoo weinig mogelijk van haar direct opeischbare middelen in zulke credieten uitzetten, trachten zij de voor langer termijn beschikbare middelen aan te trekken door het vergoeden van een rente, die iets hooger is dan de gewone credit-rerite in rekening-courant. De termijn-deposanten wisten niet beter of zij konden de aldus belegde gelden voor den bepaalden termijn „missen”, terwijl de banken termijn-deposito zochten om tot crediet-verleening op langen termijn te kunnen overgaan. Nu dienen in het geval van een a 1 g e m e e n e paniek de banken allereerst te zorgen, dat zij haar dadelijk opvraagbare obligo's voldoen. Daarna komen pas de termijndeposito's aari de beurt, en dan nog slechts in gevallen, waarin de deposant kan bewijzen, dat door de algemeene crisis ook hij voor een vervroegde voldoening aan zijn verplichtingen wordt gesteld. Is dit niet liet geval, dan zou de uitbetaling der termijn-deposito's slechts een onnoodige opeen-hooping van contant geld in particuliere kassen veroorzaken, wat de onder zulke omstandigheden optredende spanning op de geldmarkt onnoodig verscherpt. Richt de paniek zich slechts tot é é n ba n k, dan gelden weer andere motieven; de nervositeit kan dan gemotiveerd zijn of niet. In het eerste geval zou een uitbetaling van termijn-deposito's geschieden ten nadeele der overige crediteuren; immers zou dan het gebrek aan liquiditeit der bank verergerd worden, doordat de opbrengst der realiseerbare activa dan moet worden verdeeld over diegenen, welkerecht hebben op onmiddellijke uitbetaling en diegenen, welke daaropgeen recht hebben. Beide categorieën zouden dan langer op integrale voldoening hunner vorderingen moeten wachten, hetgeen tegenover de eersten hoogst onbillijk zou zijn. Is de onrust niet gemotiveerd, dan kan de betrokken bank zich de weelde der niet-uitbetaling. van termijn-deposito's permitteeren en de gemoederen tot rust brengen door integrale uitbetaling der direct opvorderbare obligo's en een exposé van haar positie. Evenmin als in geval van paniek een hypotheek direct opeischbaar wordt mag dit m.i. met termijn-deposito's het geval zijn.

  2. Obst, t.a.p. pag. 3.

  3. t.a.p. pag. 295: „Selbst die sichersten Anlagen sind nicht immer liquide; liquide Anlagen hingegen sind stets auch sicher. So kann man die Liquidität einen gesteigerten Grad der Sicherkeit nennen”.

  4. Dr. Felix Somary, Bankpolitik, Tübingen 1915, pag. 200.

  5. Om slechts enkele te noemen: Obst, Op. cit. Deel I; H. K äferlein, Der Bankkredit und seine Sicherungen, N ürnberg 1918; Ruotte, Opérations et travaux de Banque, Parijs 1919; M. van Overeem, Cursorische Voordrachten over Bankwezen, 1917.

  6. Somary, t.a.p. pag. 27.

  7. Vgl. ook AdolfWeber, Depositenbanken und Spekulationsbanken, München en Leipzig 1915, pag. 161; André Sayous, Les Banques de Dépôt, Parijs 1901, pag. 130.

  8. Dit geldt onder normale omstandigheden; een gezonde credietpolitiek in rustige tijden zal een steun-politiek in crises mogelijk maken. Vgl. ook Obst, t.a.p. pag. 340.

  9. Vgl. Mr. Dr. W. M. Westerman, De Concentratie in het Bankwezen, Den Haag 1919, pag. 238; schr. constateert hier, dat door Somary, t.a.p. pag. 200 gebruikte benamingen „Geldmarktkredit” en „Anlagekredit ” zonder nadere omschrijving niet juist zijn. Ik heb in deze studie den term geldmarktcrediet gebruikt voordie credieten, welke hun bevrediging normaliter op de geldmarkt behoorden te zoeken en zulks dan ook gewoonlijk doen, mij daarbij echter geheel aansluitende bij Westerman, waar deze constateert, dat onder geldmarktcredieten eveneens vallen: prolongatie, call, enz. In dezen zin zal ik dan ook het woord geldmarktcrediet gebruiken als juist weergevende die credieten, welke door banken mogen worden verleend. In de plaats van den verwarring stichtenden term „Anlagekredit” meen ik de uitdrukking kapitaalmarktcrediet te moeten gebruiken voor credieten, welke hun bevrediging ter kapitaalmarkt behooren te vinden en die dus nimmer voor belegging van de vreemde middelen der banken geschikt zijn. Vgl. hierbij de opmerkingen van Dr. A. Lansburgh in „Die Bank”, jaarg. 1922 pag. 539.

  10. Dr. J. Riesser, Die deutschen Grossbanken und ihre Konzentration, Jena 1912, pag. 209.

  11. Obst, t.a.p. pag. 337.

  12. Westerman, t.a.p. pag. 243.

  13. Riesser, t.a.p. pag. 208.

  14. F. Hecht, Die Organisation des langfristigen industriellen Kredits, Veröffentlichungen des Mitteleuropäischen Wirtschaftsvereins in Deutschland, Heft VI, Berlijn 1908.

  15. Somary, t.a.p. pag. 9.

  16. Zie mijn art. in Econ. Stat. Berichten, 29 Maart 1922, pag. 286.

  17. Vgl. Dr. Otto Lindenberg, 50 Jahre Geschichte einer Spekulationsbank, Berlijn 1903; schr. meent, dat men met een bewust en principieel verschil in politiek te doen heeft. Zijn overigens interessant boek maakt wel eens den indruk van de bekende stuurlui, die aan wal staan.

  18. Lindenberg, Op. cit.

  19. E. Agahd, Grossbanken und Weltmarkt, Berlin 1914, pag. 1–64.

  20. Dr. A. Lansburgh, Die Massnahmen der Reichsbank zur Erhöhung der Liquidität der Deutschen Kreditwirtschaft, Stuttgart 1914, pag 26, 33, 35 en 51.

  21. Westerman, t.a.p. pag. 50 en 242.

  22. W. Rathenau, Gesammelte Schriften, Berlijn 1918, Deel I, Ueber Englands gegenwartige Lage, p. 157.

  23. Westerman, t.a.p. pag. 50, Mr. Dr. G. M. Verrijn Stuart, Bankpolitiek, Wassenaar 1921, p. 80.

  24. Een andere vraag is, of bij de thans als juist erkende Britsche bankpolitiek de liquiditeit wel zoo onaantastbaar is als door sommige theoretici wordt beweerd. Met Mr. Dr. G. M. Verrijn Stuart, De Leer van het Crediet, Wassenaar 1921, pag. 76 en vlgg. ben ik van oordeel, dat de liquiditeit der Engelsche banken problematiek wordt, zoodra men zich het geval van een algemeene crisis indenkt. Dit is dan mede te wijten daaraan, dat de liquiditeit hier volstrekt afhankelijk is van de vorderingen op Bankers, Brokers en de Bank of England. En waar de laatste in haar crisispolitiek ten sterkste wordt belemmerd door de bepalingen van de Peel-Act van 1844, mag men aan de resultaten van een aanzeggen dier vorderingen bij een algemeene financieele crisis geen groote waarde hechten. Vgl. hiermede ook: Westerman, t.a.p. pag. 47 en vlg., Weber, t.a.p. pag. 330–331 en Verrijn Stuart, Bankpolitiek, pag. 78 en vlg.

  25. Somary, t.a.p. pag. 200.

  26. Somary, t.a.p. pag. 201.

  27. Obst, t.a.p. pag. 337.

  28. Westerman, t.a.p. pag. 271.

  29. Vgl. Westerman, t.a.p. pag. 272.

  30. Zie pag. 5.

  31. „Economische Wetenschap en sociale politiek”, verschehen in „Sociale Voorzorg”, 4e Jrg., No. 9, Sept. 1922, pag. 545.

  32. Verrijn Stuart, De Leer v. h. Crediet, t.a.p. pag. 33.

  33. Obst, t.a.p. pag. 295.

  34. De liquiditeit, welke men uit de bank-balansen tracht te berekenen, is uitsluitend de nood-liquiditeit; over de natuurlijke, intrinsieke liquiditeit der credieten valt door buitenstaanders geen conclusie te trekken, daar deze slechts door de bankiers zelf kan worden beoordeeld. Een bankbalans, welke een hoog liquiditeitspercentage aanwijst, kan nog wel een credietverleening camoufleeren, welke op zichzelf volstrekt illiquide is. Als men daarbij nog denkt aan het gebruikelijke „window-dressing” tegen balanstijd, dan kan men gemakkelijk de waarde bepalen van de zoo gewilde liquiditeits-berekening op grond der balansen. Vgl. hiermede Obst, t.a.p. pag. 368 en vlg.; Dr. R. Rosendorff, Betrachtungen zur Bilanz- und Dividendenpolitik der Aktien-Gesellschaften, Berlijn 1918, pag. 14, Rozumek, t.a.p. pag. 17, Weber, t.a.p. pag. 276–288, 321en 323.

  35. Vgl. Weber, t.a.p. pag. 318; schrijver verlangt hier, dat de circulatiebanken het daarheen zullen leiden, dat zij zelf hetbetalingsverkeer volmaakt beheerschen, waarin zij veelal door het huidige systeem, dat van haar het dragen der zorgen van de particuliere credietbanken verlangt, worden bemoeilijkt. Vgl. lansburgh, Op. cit.

  36. Report of NationalMonetaryCommission, Washington 1909 pag. 191.

  37. H. G. Moulton, Principles of Money and Banking, Chicago 1916, Deel II, pag. 77. Ik neem de geheele passage hier over, omdat zij zeer scherp formuleert een van de hoofdbezwaren en consequenties van een tot usance geworden verzorging der nood-liquiditeit. Vgl. ook Obst, t.a.p. pag. 367.

Download references

Authors

Additional information

Onder „banken” versta ik in dit opstel uitsluitend de z.g. „algemeene banken”, dus niet: circulatiebanken, hypotheekbanken, spaarbanken, Raiff-eisenbanken, middenstandsbanken en , „Finanzierungsgesellschaften”.

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Posthumus Meyjes, W.C. Bankpolitieke studien. De Economist 72, 6–30 (1923). https://doi.org/10.1007/BF02198544

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02198544

Navigation