Skip to main content
Log in

Traditionele ondernemers en economische groei in Nederland, 1850–1914

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

References

  1. J. G. van Dillen, Omstandigheden en psychischefactorenin de economische geschiedenis van Nederland, in: Mensen en Achtergronden, Groningen, 1964; H. F. J. van den Eerenbeemt, Bedrijfskapitaal en ondernemerschap, 1800–1850, Leiden, 1965.

  2. Voor een korte samenvatting der standpunten zie men: W. J. Wieringa, Arbeid en samenleving in historisch perspectief, in: Arbeid op de tweesprong, Den Haag, 1965.

  3. Vgl. B. E. Supple, The experience of economic growth, New York, 1963, blz. 12. Voorzover mij bekend heeft de theorie van de niet-evenwichtige groei, die het gemakkelijk zonder deze hypothese kan stellen, op historisch terrein nog geen toepassing gevonden. Het is voor het overige de vraag of deze theorie het periodiseringsprobleem tot oplossing kan brengen.

  4. Er kan o.a. worden gewezen op tijdschriften als „Business history” en „Tradition”. Vermelding verdient de door F. C. Lane en J. C. Riemersma geredigeerde bundel essays: Enterprise and secular change, London 1953. Hierin is o.a. opgenomen het baanbrekende artikel van A. H. Cole, An approach to the study of entrepreneurship, waarin een uitlating voorkomt, die in de angelsaksische ondernemersgeschiedenis bijna een gevleugeld woord is geworden: „To study the „entrepreneur” is to study the central figure in modern economic history, and, to my way of thinking, the central figure in economics” (blz. 187).

  5. H. W. Lambers, De industriële ondernemer in een bewegende economische orde, in: Ondernemend Nederland, Leiden, 1959.

  6. Id., blz. 105.

  7. Van den Eerenbeemt, a.w., blz. 6.

  8. A. Hallema, Van biet tot suiker, Baarn, 1948, blz. 154.

  9. P. C. Boeren, Het hart van Brabant, Tilburg, 1942, blz. 78 e.v.

  10. W. J. Wieringa, Economischeheroriëntering in Nederlandinde 19e eeuw, Groningen, 1955.

  11. I. J. Brugmans, Paardenkracht en Mensenmacht, Den Haag, 1961, blz. 311.

  12. Ph. Deane, The first industrial revolution, Cambridge, 1965, blz. 48.

  13. F. de Jong, Om de plaats van de arbeid, Amsterdam, 1956, blz. VIII.

  14. Mededelingenblad Sociaal-historische studiekring, nr. 21, blz. 2.

  15. Vgl.: J. A. A. van Doom en C. J. Lammers, Moderne Sociologie, 4e dr., Utrecht/Antwerpen, 1964, blz. 17.

  16. H. Hoefnagels, Een eeuw sociale problematiek, Assen, 1957, blz. 78.

  17. A. H. Ingen Housz, Onderneming en arbeid, in: Arbeid en Samenleving, Rotterdam, 1964, blz. 107.

  18. Berekend aan de hand van gegevens in: Zestig jaren statistiek in tijdreeksen, Zeist, 1959.

  19. J. R. van Blom, Vijftig jaren werkgeversoverleg in de metaalindustrie te Rotterdam en omgeving (stencil), z.p., z.j., blz. 8.

  20. Id., blz. 21.

  21. Inderdaad echter slechts schijnbaar! In zijn „Business Cycles”, dl. I, New York, 1939, definieert Schumpeter vernieuwing aanvankelijk in alle eenvoud als „the setting up of a new production function” (blz. 87). De werkelijkheid leert volgens hem, dat hiermee niet kan worden volstaan, hetgeen men graag toegeeft: niet elke nieuwe produktiefunctie maakt in de praktijk indruk. Vandaar dat Schumpeter — overigens zonder „logical necessity” — een beperking aanbrengt: (blz. 93/4) slechts de verandering in een productiefunctie van de eerste orde, niet die van hogere orde, is te beschouwen als vernieuwing. Wat men echter moet verstaan onder „eerste orde” wordt door de praktijk beslist en is in theoretisch opzicht allerminst duidelijk. Terecht, maar wel veeleisend, concludeerde F. Lehnis, Der Beitrag des späten Schumpeter zur Konjunkturforschung, blz. 8, Stuttgart, 1960, dat het Schumpeter niet gelukt is de „Antinomie zwischen Theorie und geschichtlicher Wirklichkeit” te overbruggen. Schumpeter is zich van de historische problematiek, verbonden aan zijn theorie, scherp bewust geweest. Hij heeft in zijn bovengenoemd boek een grootse poging ondernomen zijn theorie te verifiëren met de historische ontwikkeling. Lehnis meent echter op logische gronden, dat de desbetreffende theorie zich niet tot strikte verificatie kan lenen (blz. 43 e.v.). Het komt mij voor, dat in de verificatiepoging van Schumpeter veel duister blijf t en dat zij ook op andere dan puur logische gronden, nl. historische, voor kritiek vatbaar is. Het zou te ver voeren hierop thans in te gaan.

  22. J. H. van Stuijvenberg, Geschiedenis als cultuurcomponent, 2e dr., Rotterdam, 1965, blz. 17.

  23. S. Bruchey, The roots of American economic growth, New York, 1965, blz. 57.

  24. J. A. A. van Doom, Sociale ongelijkheid en sociaal beleid, Utrecht, 1963, blz. 24 e.v.

  25. Het antwoord op deze vraagstelling is tot op zekere hoogte reeds uitgewerkt in: Hoefnagels, a.w.

  26. P. Mantoux, The industrial revolution in the eighteenth century, rev. ed., London, 1964, blz. 367 e.v.

  27. R. Bendix, Work and authority in industry, New York, 1956, blz. 26.

  28. Id., blz. 24.

  29. F. van Heek, Stijging en daling op de maatschappelijke ladder, Leiden, 1945, blz. 215.

  30. G. Minderhoud, Ontwikkeling en betekenis der landbouwindustrie in Groningen, passim., Groningen, 1925.

  31. F. van Heek, Sociale gevolgen van de economische crisis en depressie in Enschede, z.p., z.j, blz. 10.

  32. J. Bierens de Haan, Van Oeconomische Tak tot Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel, Haarlem, 1952, blz. 123.

  33. Mantoux, a.w., blz. 388 e.v.

  34. Bendix, a.w., blz. 27 e.v.

  35. B. Bölger, Organisatorische verhoudingen tussen werkgevers en arbeiders, Haarlem, 1929, blz. 10.

  36. Brugmans, a.w., blz. 221 e.v.

  37. F. J. E. van Lennep, Late regenten, Haarlem, 1962.

  38. Van Dillen, a.w., blz. 75.

  39. Geciteerd bij: Wieringa, Economische herori ëntering, blz. 16.

  40. C. T. Stork, De Twentse Katoennijverheid, Enschede, 1888, blz. 27.

  41. W. C. Mees, Man van de daad, Rotterdam, 1946, blz. 541.

  42. J. H. van Stuijvenberg, De Nederlandse Economische Hogeschool, 1913–1963, Rotterdam, 1963, blz. 29 e.v.

  43. Interview met C. A. P. van Stolk in het Rotterdams Nieuwsblad van 8 november 1913.

  44. Bendix, a.w., blz. 25.

  45. Van Stuijvenberg, Economische Hogeschool, blz. 30.

  46. Van Dillen, a.w., blz. 76.

Download references

Authors

Additional information

Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van lector in de sociale en economische geschiedenis aan de Nederlandse Economische Hogeschool, Hogeschool voor Maatschappijwetenschappen, te Rotterdam op Donderdag 21 april 1966.

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Klein, P.W. Traditionele ondernemers en economische groei in Nederland, 1850–1914. De Economist 114, 191–212 (1966). https://doi.org/10.1007/BF02192877

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02192877

Navigation