Samenvatting
Bij de pulmonale infectie van de muis met cultuurpneumococcen type 1 blijven in de beschreven proeven bij gebruik van onverdunde cultuur 26.3% van de dieren in leven, bij 1/10 verdunning 72% en bij 1/1000 verdunning zelfs 80%. Door drievoudige infectie met tusschenpoozen van elk één uur wordt het getal van de aan pneumonie lijdende dieren aanmerkelijk verhoogd.
Bij enkelvoudige intraperitoneale immuniseering met sterke concentraties (10−5) komt het tot het ontstaan van een hooge immuniteit tegen algemeene infectie (ip. infectie), daarentegen slechts tot een geringe bescherming tegen een pulmonale infectie. Na de immuniseering met kleine doses (10−6 tot 10−9) is de bescherming tegen een algemeene infectie belangrijk geringer, tegen een pulmonale infectie echter minimaal.
Door meervoudige intraperitoneale immuniseering verkrijgt men niet alleen een bijzonder hooge bescherming tegen een er op volgende intraperitoneale, maar ook een zeer hooge bescherming tegen een pulmonale infectie.
Door enkelvoudige pulmonale immuniseering ontstaat tegen een algemeene infectie een geringere bescherming, dan na intraperitoneale immuniseering. Tegen pulmonale infectie geeft enkelvoudige pulmonale immuniseering alleen bij hooge doseering een bescherming, want al bij 1/10 cultuurverdunning is geen bescherming meer aan te toonen.
Herhaalde pulmonale immuniseering overtreft nauwelijks de enkelvoudige, wat betreft de bescherming tegen er op volgende intraperitoneale of pulmonale infectie.
Bij de pulmonale immuniseering ontstaat een algemeene immuniteit; door het inbrengen van antigeen in de long schijnt het echter ook tot een beschadiging van dit orgaan te komen.
Onvolledig pulmonaal geïmmuniseerde muizen toonen tegen een pulmonale infectie geen immuniteit, zij sterven integendeel voor een deel aan sneller verloopende en uitgebreider pneumoniën dan de contrôledieren.
Similar content being viewed by others
Literatuur
Besnoit, Leclainche u.Morel, Zit. nachKraus-Levaditi, Handbuch, Ergänzungsband 1, pg. 334.
Bieling, zit. nachKolle-Krauss-Uhlenhuth, Handbuch II, pg. 170. 1929.
Blake &Cecil, Journ. exp. Med.31. 403. 445. 499. 1920.
Blumenthal, Berl. klin. Wochenschr.45. 1229. 1908.
Cecil &Steffen, Journ. exp. Med.34. 245. 1921;38. 149. 1923; Bull. Hyg. Laborat. Washington4. 1. 1925;5. 19. 1926.
Collier, Z. f. Imm. forsch.85. 287. 1935; Z. f. Hyg.117. 470. 1935.
Kaneko, Z. f. Imm. forsch.34. 424. 1922.
Lange, Z. f. Hyg.102. 224. 1924.
Neufeld &Collier, Z. f. Hyg.117. 129. 1935.
Neufeld &Ettinger-Tulczynska, Z. f. Hyg.112. 492. 1931.
Neufeld &Kuhn, Z. f. Hyg.116. 697. 1935.
Pfenninger, Ann. Inst. Pasteur35. 237. 1921.
Russel & Steffen, Hyg. Laborat. Washington Bull. 141. 1925.
Scheweleff, Dissertation d. Militärmed. Akad. St. Petersburg 1910, ref. in Z. f. Imm. forsch. Teil II, 3, p. 1085.
Shope, Journ. exp. Med.60, 564. 1934.
Stillman, Journ. exp. Med.40. 564. 1924.
Stillman &Branch, Journ. exp. Med.40. 733. 1924.
Author information
Authors and Affiliations
Additional information
Voordracht te Utrecht gehouden op 23 November 1935 voor de Nederlandsche Vereeniging voor Microbiologie.
Rights and permissions
About this article
Cite this article
Collier, W.A. De pneumococcenimmuniteit van de witte muis tegen pneumonie en sepsis. Antonie van Leeuwenhoek 3, 1–17 (1936). https://doi.org/10.1007/BF02059533
Issue Date:
DOI: https://doi.org/10.1007/BF02059533