Samenvatting
Houtsoorten met een groot verbreidingsgebied blijken al naar de groeiplaats in verschillende eigenschappen te variëren. Men onderscheidt daarom in de bosbouwgroeiplaatsrassen, dat zijn autochthone populaties, die over het geheel genomen onder bepaalde omstandigheden karakteristieke physiologische en morphologische eigenschappen vertonen. Het begripras wordt slechts gebezigd, wanneer de kenmerkende eigenschappen inderdaad erfelijk zijn gebleken, anders spreekt men vantypen ofherkomsten (provenances, Provenienzen).Tureson spreekt vanecotypen, welke hij de finieert als het genotypische antwoord van een plantensoort op de omstandigheden van zijn standplaats.
De vorming van groeiplaatsrassen is na de ijstijden geschied door voortdurende mitaties en natuurlijke selectie. Een belangrijke selectieve invloed ging uit van: de duur van de vegetatietijd (groei); het temperatuursverloop in het voorjaar (uitlopen, vorstbeschadiging); de daglengte omstandigheden (groei en fructificatie); sneeuw (kroonvorm).
Herkomstenproeven hebben ten doel na te gaan, hoe een serie ecotypen van een bepaalde houtsoort reageert op overbrenging naar andere klimaten en ecologische omstandigheden. Men onderzoekt hoe de vesspreiding en het verloop van bepaalde eigenschappen en kenmerken over het natuurlijke verspreidingsgebied verdeeld zijn (Schmidt, 1943). Sedert de laatste 10 jaar streeft men tevens naar verrijking van het genengarnituur om bij kruising en veredeling uit te kunnen putten. De herkomstproeven bieden gelegenheid te zoeken naar betere rassen, welke direct in de practijk kunnen worden gebruikt en ook om achter de verklaring van bepaalde reacties te komen. Speciaal, wanneer dergelijke herkomstenproeven internationaal worden opgezet, kan men uit het gedrag van een groot sortiment belangrijke informaties verkrijgen wegens de statistische mogelijkheid van afsplitsing van de interactie herkomst × groeiplaatsomstandigheden.
Aan de hand van enkele voorbeelden wordt het empirische karakter der meeste oude proeven gedemonstreerd. De noodzaak van meer systematisch opgezette proeven en van een internationale contrôle op de garantie van de herkomst van boomzaden wordt betoogd.
References
Cieslar, A., Die Bedeutung klimatischer Varietäten unserer Holzarten für den Waldbau. Centralbl. f. d. Ges Forstwesen, 1907: 1–19, 49–62.
EnglerA., Einfluss der Provenienz des Samens auf die Eigenschaften der Forstlichen Holzgewächse-I. Mitt. d. Schweizerische Centralanstalt f. d. Forstl. Versuchswesen10 (1913): 191–386.
KalelaAarno, Zur Synthese der experimentellen Untersuchungen über Klimarassen der Holzarten. Communicationes Instituti Forestalis Fenniae,26 (1938): 1–434.
SchmidtW.: Das Ost-West Gefalle der Kiefernrassen, etc. Intersylva3 (1943): 473–494.
TuresonG., The genotypical response of the plant species to the habitat. Hereditas3 (1922): 211–350.
Vilmorin, De, Exposé historique et description de l'Ecole forestière des Barres près de Nogent sur Vernisson (Loiret). Mémoires de la Société imperiale et centrale d'Agriculture de France, 1862: 1–61.
Author information
Authors and Affiliations
Rights and permissions
About this article
Cite this article
Veen, B. General remarks on provenance research in forestry. Euphytica 3, 89–96 (1954). https://doi.org/10.1007/BF00029955
Received:
Issue Date:
DOI: https://doi.org/10.1007/BF00029955